woensdag 4 juli 2012

DE WAARHEID OVER N.V. 't DINGETJE


WHC Dekker
"Onbekend maakt onbemind", zegt de hoofdinspecteur van de Veenendaalse politie, de heer W.C.H. Dekker.
Hij gebruikt dit oude gezegde in verband met de vele fantasierijke verhalen rond de beatclub N.V. 't Dingetje.

Al deze roddelpraatjes zouden nu eindelijk eens uit de wereld geholpen moeten worden. "Als de Veenendalers
's zondagsmiddags langs 't Dingetje komen, en ze zien daar die jongelui staan, zeggen ze: "Moet je daar die langharigen zien met hun gekke kleren. Daar zal zich binnen wat afspelen!"
En dat is wat volgens de hoofd-inspecteur van politie het begin is van een nieuwe, venijnige roddel over de beatclub.
"De één zegt: "Daar zal zich wat afspelen", de ander: "Daar speelt zich wat af', en een derde dikt het verhaal nog wat aan en daar is dan een nieuwe story geboren waar de mensen tijdens een verjaardagsfeestje zo heerlijk van kunnen genieten", aldus de heer Dekker, die tijdens zijn regelmatige contrôle-bezoeken aan het trefpunt voor de Veenendaalse beatjeugd nog nooit dingen heeft meegemaakt die ergens als basis voor die verhalen kunnen dienen.

Ruimte waar de jeugd eens zichzelf kan zijn

De heer Dekker heeft al heel wat wilde verhalen over het Dingetje nagetrokken, van striptease tot drankmisbruik, maar nog nooit bleken ze gegrond te zijn.
 "Altijd als ik bij de bron van deze verhalen uitkwam gaf men mij als reden: "Ik zag daar die langharigen staan en toen dacht ik …"
De heer Dekker vindt dit echter discriminatie.
Hij betreurde het dat men naar aanleiding van het uiterlijk van de jongeren zo denigrerend over hen spreekt. Hij spreekt over zijn jeugd, toen de plusfours in de mode waren: "Als je dat droeg keken de ouderen je met scheve ogen aan. Dat is nu hetzelfde met het lange haar. Met eerbied kijkt men naar een portret van Frederik Hendrik of Michiel de Ruyter en die hadden nog wel pruiken op. Waarom is dan nu de weelderige haardracht te min? Het is toch allemaal maar een tijdsverschijnsel".

Zelfstandig

Dat lang haar een tijdsverschijnsel is kan de hoofd-inspecteur duidelijk merken in de beatclub zelf. Niet alleen wordt de haardracht korter: "een jongen met al te lang haar gooien ze er zelfs uit," aldus de heer Dekker.
Dit is volgens hem een gevolg van het feit, dat de jongeren elkaar beïnvloeden.
Hij ziet 't Dingetje als een gelegenheid waar de jeugd zichzelf kan vormen, met onderlinge hulp.
De jeugd is er volgens hem bezig zelfstandig te worden.
"Dat is duidelijk te zien aan het oude bestuur"' aldus de heer Dekker.
"Over hetgeen zij eerst hebben opgebouwd spraken zij nu hun misnoegen uit.
Dat komt alleen omdat het oude bestuur volwassener is geworden en zich niet meer met de naïeve gedragingen van de beat jeugd kan verenigen.
Die naïeve gedragingen moeten worden gezocht in het z.g.n. artistiek zijn van de jongens en meisjes, het naäpen van de grote idolen en het afwijzen van alles wat op "raad van ouderen" lijkt. 
Langzaam komen deze jongeren tot de ontdekking dat die "burgerlijke wereld" niets is om zich voor te schamen. 
Dat het mooi is, iets te presteren. 
Als we zover zijn, zie je ze niet meer in een beatclub".
Maar voor ze zover zijn, moeten ze volgens de hoofd-inspecteur van politie met elkaar leven en praten in een kleine excentrieke gemeenschap om tot die ontdekking te komen.
Daarvoor is 't Dingetje juist zo geschikt.

Dwang

De heer Dekker wijst op de begintijd van De Instuif.
 "Hoeveel ouders zeiden toen niet:
"Voordat ik m'n kinderen naar die verderfelijke troep stuur".
Nu is daar gelukkig al veel verbetering in gekomen. 
Zo zal het ook wel met 't Dingetje gaan." 
De heer Dekker ziet trouwens meer in een gelegenheid als 't Dingetje dan in De Instuif.
"In 't Dingetje kan de jeugd zelf tot de ontdekking van de werkelijkheid van de maatschappij komen. In De Instuif is er de leiding van ouderen: dat geeft een element van dwang."
Hierbij is het opmerkelijk, dat men onder de jongeren vaak kreten hoort als:
"Wie gaat er nu naar De Instuif".
Dan is er volgens de heer Dekker nog de verandering van de tijden.
Hij gaat terug naar zijn jeugd en herinnert zich dat er zich toen ook wel eens iets afspeelde, waar de ouders niet tevreden over waren: "Maar vroeger trapte men iemand niet zo gauw op de tenen en door de overbevolking van nu gebeurt dat tegenwoordig vrij snel," zegt hij.
Daarom moet er volgens hem een ruimte zijn, waar de jeugd zichzelf kan zijn.
Bovendien moet men volgens hem kijken waar de schuld ligt.
Hij noemt het voorbeeld van een hond die niet uitgelaten is.
Als dat beest dan wat in de keuken doet kan men het hem niet kwalijk nemen, maar moet men zeggen: "Uilskuiken dat ik ben! Had ik die hond maar even uitgelaten." 
Zo moet men volgens hem ook de jeugd "uitlaten" en ze niet dwingen stiekem haar praktijken uit te laten oefenen.
"Men moet niet de jeugd, maar de gemeenschap voor hun daden blameren".

Portieken

Dan noemt de heer Dekker nog een ander voordeel van een vrij jeugdcentrum.
Voor de tijd van 't Dingetje crosste de jeugd op brommers door de Hoofdstraat.
Zij had geen ruimte om samen te komen.
In steegjes en portieken van winkels voerde zij duistere praktijken uit.
"Het was zelfs zo erg, dat winkeliers in de Hoofdstraat 's maandagsmorgens zorgden vóór het personeel bij de zaak aanwezig te zijn om dingen op te ruimen, die voor het vrouwelijk personeel aanstootgevend zouden kunnen zijn", aldus de hoofd-inspecteur.
Nu is naar zijn zeggen meer dan de helft  van deze jongeren in 't Dingetje te vinden waar ze zich met een flesje limonade en wat muziek vermaken; "Natuurlijk zijn het geen lieve jongetjes en meisjes. Gelukkig niet!" vindt de heer Dekker.
Hij is maar wat blij, dat hij de jeugd aantreft in de beat club en niet in cafés.
Voor een café zijn ze volgens hem nog veel te jong.

Waarheen

Naar alle waarschijnlijkheid zal het huidige gebouw van Beat club N.V. 't Dingetje half 1968 worden afgebroken.
Waar moet de jeugd dan naar toe?
Weer naar de straat?
 "Ik hoop het niet"' zegt de heer Dekker.
 "Hopelijk is er voor hen een plaats te vinden waar ze een nieuwe ruimte kunnen opbouwen. 
De jongens van 't Dingetje werken hier hard voor. 
Ze vroegen mij zelfs of het niet beter zou zijn dan meteen de naam van de club te veranderen, omdat die zo besmet is. 
Ik zei echter dat ze dat niet moesten doen. 
Gewoon volhouden. 
Proberen die blaam van je af te werpen door een goed gedrag. 
Dan komt het vanzelf wel goed. 
Veenendaal zal er toch wel een keer aan wennen…"

(De Vallei, 11 oktober 1967)

Een reaktie (van de gevestigde orde) liet niet lang op zich wachten.
Op 14 oktober 1967 stond onderstaand artikel in de Vallei.

VERWONDERING OVER VISIE VAN HOOFDINSPECTEUR

Predikanten willen eens poolshoogte gaan nemen

Tijdens de laatste vergadering van ons convent  hebben enkele predikanten gezegd, dat er bij hen klachten van ouders binnengekomen waren over de beat club 't Dingetje.
Wij hebben toen gesteld dat het aan te bevelen zou zijn als een paar predikanten er eens een kijkje gingen nemen.
Als je over iets gaat oordelen moet je tenslotte weten wat er gebeurt.
Trouwens, je moet zelf wel gaan kijken, want er is geen enkele instantie bij wie je een klacht in kunt dienen.
Enkelen van ons willen er dus eens poolshoogte gaan nemen, ook al weten we niet of we er wel inkomen..."

Dit is de reactie van ds. C. G. Vijzelaar, secretaris van het convent van predikanten, op de uitspraken van de hoofdinspecteur, W. C. H. Dekker, die hij tijdens een interview over de beat club het Dingetje deed.
Hij is nogal verbaasd over hetgeen de inspecteur bij die gelegenheid heeft gezegd.
Een aantal personen, die nauw bij het jeugdwerk in Veenendaal, in welke vorm dan ook, betrokken zijn, deelt deze verwondering.
Men is van oordeel dat de heer Dekker, die van het begin af aan veel voor de jongelui - die het bestuur van de beat club vormen - heeft gedaan, hen nu ook in de krant min of meer de hand boven het hoofd houdt.
De heer L. van Treijen jr., voorzitter van de jongerenorganisatie Circuit '67, die regelmatig dansavonden in De Ruif aan de Nieuweweg organiseert zegt hierover:
"Wij gaan deze zaak in ons bestuur bepraten. 
De inspecteur heeft zonder meer onwaarheden vertelt. 
Ik heb er bewijzen van dat er in 't Dingetje LSD gebruikt is. 
Ik snap niet waar hij met dit verhaal naar toe wil. 
Wij gaan erover vergaderen en zuilen dan zeker reageren."

De eerste lidmaatschapskaart
De man die wellicht het meest teleurgesteld is door de uitlatingen van de heer Dekker, is jeugdleider G. v. d. Schee.
"De inspecteur suggereert dat er alleen maar slap-hannessen naar de Instuif gaan. 
Dat kan hij nooit weten want hij komt hier nooit. 
Bovendien is de Instuif natuurlijk niet met het Dingetje te vergelijken. Dat slaat als een tang op een varken. 
Wie de wezenlijke inhoud van ons werk kent, zal dit begrijpen. 
Wat de heer Dekker zegt is onjuist en vervelend. 
Hij laat het voorkomen of de jeugd geen prijs stelt op een organisatie als de Instuif. 
Laat ik hem dan bij dezen vertellen dat wij 600 leden hebben, die de Instuif samen per week 700 keer bezoeken. 
Ook de bestuursleden van het Dingetje zijn lid van de Instuif en komen hier regelmatig. 
Ik heb niets tegen de jongens die in het Dingetje komen, dat weet iedereen wel, maar we moeten de zaken wel stellen zoals ze zijn."

Mevr. H. Buddingh-de Vries Lentsch, raadslid voor de VVD, zegt kort maar krachtig over de opmerkingen van de heer Dekker:
"Ik snap niet hoe hij zoiets kan zeggen. 
Ik sta stomverbaasd. 
Vooral in het begin is er door de politie heel weinig gecontroleerd, dat staat niet in de krant. 
De heer Dekker zegt dat de jeugd iets heeft opgebouwd. 
Volgens mij hebben ze de zaak daar alleen maar afgebroken."
Het gemeenteraadslid heeft al van verschillende kanten reacties gehoord op de naam Het Dingetje, die volgens haar duidelijk een dubbelzinnige betekenis heeft.
"Mij als raadslid interesseert het natuurlijk of op dit alles straks een vervolg komt. 
Het gebouw wordt afgebroken, en ik ben benieuwd wat er dan gaat gebeuren."
Mevr. Buddingh gelooft zeker dat er straks in de gemeenteraad bij de algemene beschouwingen nog wel meer noten over de gang van zaken rond de beatclub zullen worden gekraakt.

Opvattingen
De gemeenteraad draagt ten opzichte van de gebeurtenissen in Het Dingetje geen verantwoording, hoewel de club in een gemeentelijk gebouw is ondergebracht.
De raad heeft de verhuur ervan aan het college van B&W gedelegeerd en dit college kan dus ook weer een eind aan de huurovereenkomst maken.
In dit opzicht heerst er verdeeldheid in het college, want de opvattingen van de heer Dekker worden niet unaniem gedeeld.
Wethouder C. N. van Kuyk wenst zich in dit opzicht afzijdig te houden van commentaar.
Hij zegt alleen: "Als blijkt dat het toezicht van de politie daar voldoende is, sta ik er wel garant voor".

't DINGETJE IN DE RAAD

Het jeugdcentrum N.V. 't Dingetje heeft ook de belangstelling van de vroede vaderen gehad.
Onder meer is gevraagd, wat de plannen van het college zijn met Het Dingetje na afbraak van het schoolgebouw aan de Nieuweweg en of bij die gelegenheid door het stellen van strenge voorwaarden niet een meer bevredigende oplossing kan worden verkregen.

Het college is van mening, dat enkele leden van de raad het voortbestaan van Het Dingetje als een feit beschouwen.
Het college ziet het als noodzaak ook verdere pogingen te steunen om deze groep jongeren, die los staat van andere verenigingen of bewegingen op te vangen.
Het hoe en in welke vorm is nog bij het college in studie.

Men had ook nog vragen over de brandveiligheid in Het Dingetje.
Hierop antwoordt het college, dat op 27 oktober een controle naar de brandveiligheid is ingesteld (dus na het stellen van deze vraag, want die kan uiterlijk op vrijdag 20 oktober gedaan zijn - red.) waarbij bleek, dat de elektrische installatie niet aan de eisen voldoet. De PUEM heeft daarop op verzoek van het gemeentebestuur een onderzoek naar de toestand van de installatie ingesteld en deze afgekeurd.

De huurders moeten deze nu naar genoegen van de PUEM herstellen.
Een zoldertje, waarop ongeveer 20 jongelui kunnen verblijven, en dat door de huidige huurders is aangebracht moet afgebroken worden, terwijl de brandweer tevens als eis gesteld heeft dat er een aantal emmers met zand geplaatst wordt, waarin men brandende stukken sigaret en dergelijke moet deponeren.
(11 november 1967)